MIJN VADER, PIET CLARISSE, SCHREEF GEDICHTEN EN IK, MARYS CLARISSE SCHRIJF VERHALEN.
SCHRIJVEN WAS VOOR ONS BEIDEN EEN GROTE HOBBY.
NU HEBBEN WE SAMEN DEZE WEBSITE. WE WENSEN U VEEL LEESPLEZIER.
Kort Verhaal door Marys Clarisse
Proloog
De twee zussen
Lachend holde Truus naar de deur.
‘Ik kan nog steeds sneller dan jij lopen, Jeanne.’
Die pakte haar sleutels uit haar zak. Jeanne was niet verbaasd. Dit deed Truus al zolang ze hier werkten. Drie jaar nu, dacht Jeanne. Aan die begintijd wilde ze niet meer denken. Die arme dieren onverzorgd en afgesnauwd. De hokken smerig. Ze hebben toen extra lang gewerkt om alles schoon te krijgen en de dieren te troosten.
‘Ik ben benieuwd welke klussen we vandaag weer extra krijgen,’ zei Jeanne, ‘volgens mij is er van alles aan de hand op de gesloten afdeling van het Lab. De stemming wordt steeds nerveuzer. Zelfs de dieren zijn nerveus. IJsberen door hun kooien. Eten zelfs minder. Ik zou toch graag willen weten wat zich daar afspeelt.’
Truus knikte bevestigend en vroeg zich ook hardop af: ‘waarom al die geheimzinnigheid?’
‘Waarschijnlijk, omdat er in het Lab iets verkeerd is gegaan,’ antwoordde Jeanne, ‘in ieder geval klopt het van geen kanten.’
‘Nu ja, laten we ons werk maar gaan doen, de dieren zullen vast wel wat willen eten.’
Toen ze binnenkwamen stond de deur van het Lab open. Jeanne en Truus keken elkaar licht verbijsterd aan. Wat was dit nu weer?
Ze zagen twee grote vuilcontainers staan. Even later kwam het hoofd van het Lab, Petersen, met twee klein vuilniszakken naar buiten en gooiden die in de grote vuilcontainer. Er klonk een zacht gepiep toen ze neer kwamen. Wat was dit allemaal?
Truus had ondertussen haar telefoon ingesteld op opnames maken.
Petersen keek op van zijn weggooi werk en zag de verzorgsters en zei, ‘dit is me nog nooit overkomen. Mijn proef is volkomen mislukt!’
‘Over welke proef heeft u het dan?’ vroeg Jeanne.
‘Dat is nu niet meer belangrijk. Gaan jullie maar naar huis als de proefdieren verzorgd zijn. Wij van het Lab moeten alles schoonmaken en weer opnieuw beginnen.’
‘Dat is goed,’ zei Jeanne, ‘doen we.’
Petersen liep het Lab weer in. Jeanne liep naar de vuilcontainer en zag dat beide containers bijna vol waren. Ze pakte uit de container waar ze net het gepiep hoorde twee vuilniszakjes en liep er mee naar Truus. ‘Kom op naar onze proefdieren,’ maande ze Truus, terwijl ze beide vuilniszakjes tegen haar borst vasthield. Truus legde haar telefoon boven op een rijtje boeken in de kast. Bijna niet te zien. Goed zo. Snel liep ze achter Jeanne aan.
Bij de proefdieren gingen ze meteen aan de slag. Althans Truus. Jeanne legde de zakjes op haar bureau en hoorde in een van de zakjes een licht amechtig piepen. Ademnood, dacht Jeanne. Ze pakte een schaar en knipte in elk zakje een viertal gaatjes. Even later werd het rustig in het piepzakje. Zou er iets levends in die vuilniszakjes zitten? Ze legde beide zakjes weer onder haar bureau en zorgde dat ze niet zichtbaar waren. Ze liep naar Truus en de proefdieren en ging aan het werk. Gelukkig zijn we met de auto en niet met de fiets. Met dank aan die regenbuien, dacht Truus. Om twaalf uur liepen ze richting uitgang. Truus pakte haar telefoon uit de boekenkast en deed die in haar tas. Elk had een vuilniszakje onder de regenjas verborgen. Ze riepen ‘tot morgen’ naar de open deur van het lab. ‘Tot morgen’ was het antwoord. Van de twee vuilcontainers was er een verdwenen. Ze liepen opgelucht naar buiten.
Om een uur of één waren ze weer thuis en meteen werden de twee vuilnis zakjes verder open gemaakt, zodat ademen weer volop kon. Jeanne tilden de twee figuurtjes een voor een naar buiten. Een mannetje en een vrouwtje. Het was een beetje verrassend vond Jeanne, want het konden ook kleine mensjes zijn.
Eerst maar even wat warms om hun heen. Truus kwam al aan lopen met lekkere dikke handdoeken. Het was verrassend zoals ze er uitzagen. Truus en Jeanne legden beide figuurtjes lekker in de handdoeken.
‘Goh,’ zei Truus, ‘het lijken twee monstertjes, maar als je langer blijft kijken, kunnen het ook twee mensjes zijn. Wat zijn ze in dat Lab allemaal aan het uitspoken? Moeten we niet iemand waarschuwen Jeanne? Jij zag toch ook dat die vuilcontainers bijna vol waren? Zouden dat ook allemaal van die monstermensjes zijn?’
‘Ik zou het niet weten, lieve Truus, maar laten we ons nu op die twee richten. Luister jij ondertussen even je telefoon af, of er nog iets is opgenomen?
‘Ja, doe ik meteen Jeanne.’ Truus pakte haar telefoon en opende de recorder app.
…kan het geen kwaad dat de dierverzorgsters hebben gezien dat u wat aan het weggooien bent, meneer Petersen?’
‘Wat moet ik dan anders Anton. De kadavers moesten zo snel mogelijk weg. Het is toch wat, dat we helemaal niet wisten wat de wezentjes konden eten. Blijken alleen maar vruchten te zijn. Geen melk of aanverwante producten, waarschijnlijk wel water. Wat een stomme fout van ons.’ Het geluid verstomde, doordat de container werd weggereden. Jeanne en Truus bleven verbijsterd zitten.
‘Vruchten, zei Jeanne, welke vruchten?’
‘Ja, ik denk bessen, bramen. Kersen niet met die grote pit erin. We kunnen ook druiven proberen,’ noemde Truus op.
‘Ach , zei Jeanne, ik ga dadelijk boodschappen doen, maar eerst even op de bank zitten met zo’n wezentje. Ze pakte het mannetje van tafel en ging op de bank zitten om hem nader te bekijken. Het was een monstertje, maar een heel lief monstertje. Ineens gingen de oogjes open en keken twee blauwe kijkers Jeanne aan en bleven kijken. Jeanne glimlachte en zei tegen Truus: ‘ik ga hem Wompie noemen.’
‘Leuke naam,’ zei Truus, ‘mijn monstermensje noem ik Elvera.’
Drie jaar later
Wompie, lief monstermensje
Het meisje bleef staan en keek om zich heen. Liep weer een stukje door. Stopte weer en haalde haar telefoon uit haar jaszak en tikt wat aan. ‘Geen bereik,’ zei ze hardop.
‘Ben je verdwaald?’, vroeg een stem haar. Het meisje keek verbaasd in de rondte. Ze zag niemand, maar iemand had haar toch wat gevraagd?
‘Hoe heet je?’, ging de stem verder. Weer keek het meisje om zich heen. Haast automatisch antwoordde ze: ‘Roos.’
Oh, wat een leuke naam, “ zei de stem.
Het meisje werd een beetje kriegel en zei: ‘Ik hoor je wel, maar zie je niet. Waar ben je?’
‘Kijk maar naar de boom voor je, dan kun je me zo zien.’
Ze keek naar de boom, maar zag niets. Wat raar, dacht ze.
‘Oh, maar je moet ook naar de grond kijken bij die boom. Daar zit ik.’
Ze keek naar de grond en zag een klein monstertje. Ze keek naar het gezichtje en naar de muts over het vreemd gevormde hoofdje.
‘Hoe heet je?’, vroeg Roos.
’Ik heet Wompie’, zei hij, terwijl hij zijn muts van zijn hoofdje deed. Toen zag het meisje pas dat hij drie ogen had.
‘Oh, wat een verrassing. Je hebt drie ogen,’ zei ze, ‘één op je voorhoofd en twee net zo als bij mij. Kun je ook met alle drie je ogen kijken?’
‘Ja, en met het bovenste kijk ik ook heel hoog in de lucht. Dan zie ik ook eerder het gevaar. Ik weet niet wie mij heeft gemaakt, maar alles doet het.’
Door de krullen heen zag ze zijn oren.
‘Klopt het dat je vier oren hebt?’
‘Ja, dat is zo vreemd gegaan. Eerst had ik alleen twee oren, maar op een nacht werd ik wakker omdat mijn oren zo jeukten. Toen ik begon te krabben aan allebei mijn oren, voelde ik ineens vier oren. Nu kan ik nog beter horen dan eerst.’
Roos zat hem nog steeds helemaal te bekijken.
‘Hoe groot ben jij? vroeg ze hem.
’Niet zo groot als jij. Maar ik kan in elk holletje van een boom slapen, zodat ik niet wordt opgegeten door de vos.’
‘Ik heb nog nooit zo’n klein mensje horen praten, want om te praten moet je wel een mensje zijn?’
‘Nee, ik ben geen echt mensje, maar meer een monstermensje. Kijk maar eens naar mijn klauwtjes. Twee klauwtjes aan elke poot. Nu, dat zijn heel veel klauwtjes hoor. Ik kan ook allerlei gekke dingen doen met mijn klauwtjes. Allemaal grapjes maken met de konijntjes en zelfs met de vissen. Die denken dat mijn klauwtjes een lekker hapje zijn. Maar dan beweeg ik mijn klauwtjes en dan zwemmen ze in volle vaart weg. De konijntjes hebben dan heel veel pret. Met nog meer dieren maak ik grapjes, maar niet met de vos. Dan moet ik goed oppassen.’
‘Wie heeft je leren praten?’
‘Er waren eens twee grote mensenkinderen, die hebben mij hier gebracht. Ze hebben me de taal leren praten en ook leren begrijpen.
‘Waar woon jij Roos?’
‘Vlak bij het begin van het bos, waar het fontein staat.’
‘Oh, die plek ken ik wel. Tegenover die fontein staat een leuk wit huisje.’
‘Ja, in dat witte huisje woon ik Wompie.’
‘Als je hier rechtdoor gaat,’ Wompie wees naar een smal paadje, ‘dan doorlopen tot je niet meer kunt en dan ben je er bijna.’
‘Dank je wel Wompie, zien we elkaar nog eens?’
‘Ja, dat wil ik wel Roos, maar dan moeten we vrienden worden en mag je niemand vertellen dat je me kent.
Ondertussen dacht hij aan de waarschuwing van Jeanne en Truus om niet te praten met de mensen van het lab, want dan wisten die dat hij kon praten. En dan… Roos hoorde niet bij het lab, dan zal het toch wel mogen?
‘Dat is goed hoor, Wompie, ik kom gewoon weer naar het bos en kom jij ook eens naar mij toe, als mijn moeder naar haar werk is?’
‘Dat wordt een heel nieuw avontuur,’ zei Wompie vanaf de grond.
‘Dag lief monstermensje, tot ziens,’ zei Roos.
In gedachten liep Roos de weg die Wompie haar gewezen had.
Wat een aparte ontmoeting was dit. Een monstermensje, die was bevrijd. Wie zou die bevrijding hebben gedaan? Dat kan ik de volgende keer wel eens aan Wompie vragen.
De volgende morgen werd ze vrolijk wakker. Heerlijk, haar moeder had haar niet wakker gemaakt, omdat ze vakantie had. Ze dronken samen nog thee en Roos pakte een boterham. Na het ontbijt ging haar moeder naar haar werk. Ze had een lijstje voor Roos gemaakt met dingen die ze die dag moest doen. Roos keek op het lijstje en zag dat het wel mee viel. Daar was ze zo klaar mee. Na het ontbijt ging ze haar tanden poetsen en hup, onder de douche. Na de douche deed ze alvast twee klusjes en liep toen weer naar beneden. Ze deed de klusjes beneden ook maar meteen voordat ze naar Wompie ging.
Ineens hoorde ze heel zacht getik op de voordeur. Ze luisterde aandachtig, maar aarzelde om de deur open te doen. Opeens hoorde ze heel zacht miauw roepen. Dat was geen echte kat, dat kon ze horen. Ze deed de deur open en keek meteen naar beneden. Daar zat Wompie, half in de struiken, waar hij zich zo weer kon verschuilen als er onraad was. Ze zei tegen Wompie: ‘Hoe wist je dat ik alleen was?’
‘Nu, dat wist ik niet zeker. De vrouwspersoon vertrok en toen dacht ik dan komt er direct nog een manspersoon naar buiten, maar die kwam maar niet.’
‘Een vrouwspersoon?! Een manspersoon?’
‘Nou, een vrouwspersoon heeft een jurk aan en een manspersoon een broek, is mij verteld.’
‘Dat is niet meer van deze tijd hoor. Trouwens, die vrouwspersoon is mijn moeder,’ zei Roos.
‘Oh, ziet een moeder er zo uit? En waar is de manspersoon dan?’ vroeg Wompie.
‘Mijn vader en moeder zijn gescheiden.’
‘Wat betekent dat ‘scheiden?’
‘Dat ze niet meer bij elkaar wonen. Maar kom nu gauw naar binnen.’
Binnen zei Roos tegen Wompie: ‘wat kun jij goed lopen zeg. Ik zag je eerst alleen maar zittend.’
‘Maar ik heb wel kromme benen. Maar ja, het is niet anders. En in geval van nood kan ik heel hard hollen en ook nog heel goed in bomen klimmen.’
Roos zag dat Wompie alles in de kamer aandachtig bekeek en besefte dat hij waarschijnlijk nog nooit een huis van binnen had gezien.
‘Dit is de huiskamer. Hier lezen we de krant of doen we een spelletje. Kijk daar is de TV,’ wees ze Wompie aan. ‘Zo doe je die aan.’
Toen de TV aanging, schrok Wompie zo, dat hij in een mum van tijd achter de stoel van haar moeder sprong.
‘Niet bang zijn Wompie, de figuurtjes blijven allemaal daar op het scherm en ze kunnen er niet af. Kom maar, dan laat ik je dat zien.’
Voorzichtig kwam Wompie weer tevoorschijn.
‘Ik zal de TV weer uitdoen? Dan druk ik op dit rode knopje. Wil ik de TV weer aandoen, dan moet ik weer op het rode knopje drukken. Kom maar zitten.’
Langzaam kwam hij dichterbij en ging dicht naast haar zitten.
‘Toe maar, druk maar op het rode knopje.’ Heel snel drukte Wompie op het rode knopje en daar waren de beelden weer. Roos was een tijd bezig om Wompie uit te leggen wat dat nou is: televisie. Ze zag ook dat hij steeds meer gefascineerd werd door de beelden. Er was een documentaire aan de gang, waar mensen bezig waren om chimpansees te bevrijden, die voor dierenproeven waren geselecteerd. Wompie kroop steeds dichter tegen haar aan. Hij rilde over zijn hele lijfje.
Plots begon Wompie te vertellen over zijn bevrijding uit het laboratorium. Dat Jeanne en Truus hem uit de vuilcontainer hadden gehaald, omdat ze piepgeluidjes hoorden. Dat er twee vuilcontainers stonden: een vol witte jassen, broeken, gezichtsmaskers, de andere vol vuilniszakjes met lijkjes. Dat het experiment van het Lab was mislukt volgens het hoofd van het Onderzoekslaboratorium, dr. Petersen.
Daarna was het vlug gegaan. Wompie moest naar een bosrijke omgeving, vertelde hij, want bladeren en bessen waren zijn voeding hadden Jeanne en Truus gehoord via een afgeluisterd telefoongesprek. En in de bomen kon hij wonen, vertelde Wompie zoals het bijna-mensje heette. Hij kon dus in het bos overleven, maar een huisje zou het mooiste zijn, want hij kon ook niet langer in de schuur bij Jeanne en Truus wonen.
‘Een klein boshuisje?’ vroeg Roos.
‘Ja zoiets, maar dit is ook een leuk huisje,’ terwijl hij in de rondte keek. ‘Van mij mag het Wompie, maar hoe omzeilen we mijn moeder. Zij mag het niet weten. En hoe kom ik aan eten voor jou?’
‘Kunnen we niet een aparte in- en uitgang voor me maken. Dan kan ik gewoon zelf mijn eten verzamelen en ik heb een huisje om in te wonen.’ ‘Tja,’ zei Roos, ‘nu moet ik even nadenken. We hebben hier beneden een kelder, maar hoe je vanuit daar naar buiten kunt gaan, zou ik niet weten. Om het huis staan heel veel bomen. Is dat niet een mogelijkheid om het huis binnen te komen? Laten we buiten eens kijken.’
Ze liepen om het huis heen en kwamen zo bij de achterkant van het huis.
‘Kijk,’ zei Wompie, ‘daar dat kleine raampje, daar boven. Dat staat open. Wat is daar dan?’
‘Dat weet ik niet precies. Het is denk ik op zolder. Laten we gauw binnen gaan kijken.’
Binnen snelde Roos met Wompie op haar hielen naar boven. Twee trappen op. Eenmaal boven gingen ze op zoek naar dat openstaande raampje.
‘Wat gek,’ zei Roos, ‘ik kan het nergens vinden. Het lijkt wel of er nog een kamertje is dat wij niet kunnen zien.
Roos begon op de muur te tikken. Nee, alles klonk massief. Ze liep de hele zolder al tikkend rond.
’Hier is een ander geluid,’ zei ze, ‘het klinkt een beetje hol.’ Ze klopte wat harder. ‘Luister jij ook even Wompie?’
Wompie tikte op de onderkant en Roos aan de bovenkant.
‘Het klinkt echt hol. Hier zit een ruimte achter,’ zeiden ze, ‘maar waar is de deur?’
Ze bekeken alle muren van de zolder; niets te vinden. Wompie ging even op de grond zitten om uit te rusten.
Opeens zei hij: ‘Kijk eens, hier zit iets vreemds in de vloer. Het lijkt wel een soort slot.’
Roos keek met hem mee en was duidelijk verrast: ‘Wat vreemd allemaal. Het lijkt wel een geheime kamer.’
Ondertussen was Wompie met zijn klauwtjes aan het pulken aan het zogenaamde slot. Plots hoorden ze beiden een duidelijke klik en een licht zoevend geluid. Een stuk van de muur werd naar boven getrokken. Het onderste deel van de muur was nu open. Ze keken zo een klein kamertje in. Er stonden allemaal spulletjes.
‘Wat zou dit allemaal zijn,’ vroeg Roos zich hardop af, ‘waarom weet ik hier niets van?’ Ze kroop de ruimte in en bekeek de spullen. ‘Het zijn allemaal dingen van en voor mannen. Wat raar hé?’ zei ze tegen Wompie, die inmiddels ook in het kamertje stond. Hij kon lopend onder de opgetrokken plaat door.
Eén van de dozen stond open en Roos keek er in. Ze zag allemaal foto’s. Ze pakte een paar foto’s. Ze zag haar moeder met naast haar een man. Wie was die man? Haar vader misschien?
Wompie keek met haar mee: ‘Is dat een manspersoon en een vrouwspersoon?’
‘Ja Wompie,’ zei ze, ‘die man is misschien wel mijn vader?’ Ze legde de foto’s neer en liep naar de andere dozen. Allemaal paparassen. ‘Oh, een geboortebewijs van haar vader, Max van Ingen. Wat moest haar moeder met het geboortebewijs van haar Roos’ vader?’ vroeg ze zichzelf hardop af, hij was toch niet dood?’ Ze keek nog snel in andere dozen. Daar zaten allemaal mannenkleren in. Waarom stonden al die dozen in dit verborgen kamertje? Op een van de achterste dozen lag een map. Ze sloeg de map open. Max van Ingen stond er op het eerste blad. Op de tweede pagina zijn geboortedatum 13 juli 1970 en zijn geboorte stad, Rotterdam. Er stond geen datum van overlijden. Hij was dus niet dood, dacht Roos.
‘Kijk,’ zei ze tegen Wompie, ‘alleen een geboortedatum. Hij leeft dus nog.’ Op de volgende bladzijde las ze het woord Vonnis en nog een bladzijde verder las ze dat Peter van Ingen tot levenslang met TBS veroordeeld was voor het bewezen feit van de moorden op vier vrouwen. De verdachte beweerde onschuldig te zijn. Daarom had ze geen vader en was haar moeder zo’n stille vrouw. Wanneer had ze me dit willen vertellen? Nooit misschien.
Nadat ze een beetje van de schok bekomen was, las ze Wompie het vonnis voor en zei tegen hem: ‘Op de zolder kun je niet wonen. Laten we alles maar weer afsluiten en beneden verder gaan zoeken naar een plekje voor jou.’
In stilte plaatste ze de muurplaat via het slot in de vloer weer dicht. Ze liepen de trap af en gingen naar de kamer van Roos.
‘Hier kan het niet,’ zei Roos, terwijl ze om haar heen keek, ‘mijn moeder komt hier regelmatig binnen.’
‘Je bent zeker heel erg verdrietig dat je op deze manier te weten komt, wat je vader heeft gedaan?’ zei Wompie.
Dit was de druppel. Roos barste in tranen uit. Tussen de snikken door zei ze: ‘en ik maar altijd prachtige verhalen over mijn vader bedenken en hij…hij.. is een moordenaar!‘
Roos liep naar de badkamer om haar neus te snuiten. Toen ze terugkwam huilde ze niet meer en zei tegen Wompie: ‘kom maar mee, er is nog een klein kamertje.’
In dit kamertje stond een prachtig mooi gebouw van hout. Een soort pakhuis. Het pakhuis besloeg bijna de hele muur van het kamertje. ‘
Kijk, Wompie, we hebben nu dit prachtig onderkomen voor je. Het staat nog niet zo lang in dit kamertje. Mijn opa heeft dit gemaakt. Hij is een half jaar geleden overleden en niemand wilde dit gebouw in huis hebben. Mijn moeder wel. Ze was gek op haar opa. Wat vind jij hiervan Wompie?’
‘Heel geschikt Roos, ik zal het alleen zo moeten inrichten dat, als ik in mijn huisje beweeg, je moeder niet wakker wordt.’
‘Mijn moeder heeft de eerste slaapkamer en dan kom ik. Als ze al wat hoort, zal ze denken dat het uit mijn kamer komt. Gaan we het doen? Kom je bij me wonen?’
‘Ja, heel graag,’ zei een gelukkige Wompie.
Wompie woonde alweer een half jaar bij Roos in huis. Roos’ moeder had Wompie gelukkig nog niet ontdekt. Alle drie de bewoners van het huis hadden hun eigen ritme. Wompie sliep ’s nachts in het leuke huis van opa in de kleine kamer. Overdag was Wompie altijd buiten. Daar hoorde hij ook en vond hij zijn maaltje. Roos ging trouw naar haar school. Ze heeft de ontdekking van de papieren van Peter van Ingen een plekje gegeven. En ook haar moeder ging trouw naar haar werk.
De winter was alweer voorbij. De dagen werden langer en nog even dan kwamen de blaadjes aan de bomen.
Op een dag zei Wompie, dat hij wat wilde bespreken met Roos.
‘Ja, dat kan hoor,’ zei Roos, ‘vertel maar wat je wilt bespreken.’
‘Nu, het gaat over Truus en Jeanne, mijn bevrijdsters. Ik wil ze graag weer zien.’
Ja, wist Roos, dat hadden zij en Wompie ook afgesproken. Als de blaadjes weer aan de bomen kwamen, was het tijd om naar de ontmoetingsplaats te gaan. Helemaal aan het andere eind van het bos. Hij was overdag al een paar keer die richting opgegaan en zag mensen wandelen, maar zag ook vreemde mannen, die iets aan het zoeken waren. Dat vond hij erg vreemd. Zou Roos mee willen gaan naar de andere kant van het bos? Dan liep hij zijn eigen weggetjes en Roos kon dan ook om zich heen kijken. Wompie zou het ook heel erg fijn vinden als Roos kennismaakte met Truus en Jeanne. Nu, dat wilde Roos wel. Wompie moest maar zeggen wanneer de afspraak was. Haar moeder was toch overdag naar haar werk. Wompie zou op tijd waarschuwen. De afspraak was als de eerste blaadjes aan de berkenboom kwamen. Die boom met de witte stam. Ja, dat wist Roos wel.
Na een paar weken gaf Wompie het signaal. ’s Morgens moest Roos kort na school. Om half twaalf was ze vrij. Ze bracht haar schoolspullen naar huis. Om twaalf uur startte Wompie en Roos de wandeling naar de andere kant van het bos.
Roos wist niet welke route Wompie liep. Ze zag hem ook niet. Zelf liep ze op het wandelpad. Het was lekker weer. Nog wel wat koud, maar Roos was warm gekleed. Om een uur of twee kwam Roos bij het einde van het bos. Ze liep het bos uit en zag een bushalte. Daar kon ze even zitten en dat deed ze. Ze was onderweg best wel veel mensen tegengekomen. Ook mannen die met stokken in het struikgewas aan het slaan waren. Die waren Wompie toch niet aan het zoeken? Ze werd er nerveus van. Ze hoopte dat alles goed was met Wompie.
Aan de rand van het bos liepen twee vrouwen. Zouden dat Truus en Jeanne zijn? De twee kwamen ook in het bushokje staan. ‘Goedemiddag,’ zei een van de vrouwen. Roos beantwoordde de groet.
‘Even aan het uitrusten?’ vroeg de andere vrouw. ‘Ja,’ zei Roos, ‘ik heb meer dan een uur stevig gelopen.’
Plots hoorden ze alle drie een stem die zei: ‘Dit zijn Jeanne en Truus, Roos.’
‘Ja, ik ben Roos Petersen,’ bevestigde ze, ‘leuk jullie te ontmoeten. Ik heb al veel over jullie gehoord.’ De twee vrouwen waren stomverbaasd. Ze konden in eerste instantie geen woord uitbrengen.
Tot Truus vroeg, ‘hoe ken jij onze Wompie?’
‘Ja, dat zit zo; ik was eens een keer verkeerd gelopen in het bos. Ik stond op mijn telefoon te kijken en zag dat ik geen bereik had.’
Plots was er een stemmetje dat vroeg of ik de weg kwijt was.
‘Ja,’ zei ik toen en keek om me heen en vroeg me hardop af wie mij aansprak. Ik zag niemand. Toen zei dat stemmetje dat ik recht vooruit en dan naar beneden moest kijken en toen zag ik Wompie, het lieve monstermensje. Zo is onze vriendschap ontstaan. ‘s Nachts slaapt Wompie bij ons thuis in een huisje dat mijn opa ooit heeft gemaakt. Overdag is Wompie altijd buiten.’
‘Oh, wat stelt me dat gerust dat onze Wompie een huis heeft.’ Jeane beaamt de woorden van Truus met een glimlach en een bevestigend knikje.
‘Moet je niet naar school Roos,’ vraagt Truus bezorgd.
‘Nee hoor, ik was al om half twaalf vrij. Wompie en ik zijn om een uur of twaalf weggegaan. Zijn jullie ook door het bos gekomen?’
‘Nee, helemaal buitenom. Onze auto staat daar, zegt Jeanne, terwijl ze naar een paar huizen in de verte wijst.’ ‘Dan hebben jullie ook die mannen niet gezien die op en in de struiken met stokken slaan,’ vervolgt Roos. ‘Ja, die mannen heb ik ook gezien,’ bevestigt Wompie.
‘Hadden die mannen werkkleding aan?’ vraagt Truus.
‘Heel aparte werkkleding een soort tuinbroek met een shirt daaronder met links een witte logo. Wat de tekst van het logo was, kon ik vanaf mijn punt niet zien.’
Truus en Jeanne keken elkaar aan en zeiden tegelijkertijd: ‘dat is de kleding en het logo van ons instituut.’ Het bleef even stil en dan merkte Truus nadenkend op dat zij helemaal niet wisten dat er weer gezocht werd naar het wezentje.
‘Dit betekent wel dat de leiding ons nog steeds wantrouwt. Wie weet of we nu al niet in de gaten worden gehouden. We moeten zo snel mogelijk uit elkaar. Wompie, jij moet nu naar het huis van Roos vertrekken. Geen grapjes uithalen hé? Daar is de situatie te gevaarlijk voor. Roos vertrekt ook zo meteen naar huis.’
‘Ik ben al weg en tot ziens,’ riep Wompie. Er ritselden wat bladeren en weg was Wompie.
Truus keek Roos aandachtig aan. ‘Het dringt nu pas tot me door dat je Petersen heet, Roos. De leider van ons onderzoeksinstituut en van het experiment Wompie heet ook Petersen. Familie van je?’
‘Niet dat ik weet. Ik woon samen met me moeder.’
‘We willen je graag vertellen, wat Wompie allemaal heeft meegemaakt, maar dat moeten we in deze situatie maar op ander, rustiger moment, doen. In eerste instantie waren we verbaasd en een beetje bang door je aanwezigheid, maar ik persoonlijk ben zo blij dat Wompie een plekje bij jullie heeft.
‘Nu, ik ook’ zegt Jeanne, we zullen op het werk ons oor te luisteren leggen zonder zelf op te vallen.’
‘Mijn moeder weet niet van Wompies aanwezigheid, dat moet ik haar nog vertellen.’
‘Als je problemen krijgt, kun je ons inschakelen hoor,’ zei Truus, ‘hier is mijn kaartje. Wij gaan nu, ga jij ook richting huis? Wat kijk je somber.’
‘Ja, want kan ik je wel bellen op dit nummer? Ze gaan je misschien afluisteren en wat dan voor Wompie?’
‘Daar heb je een punt, laten we het zo doen. Als er iets aan de hand is, bel me en laat de telefoon drie keer overgaan, daarna hang je op. Bel nogmaals en dan nog drie keer over laten gaan en weer ophangen. Dat betekent dat Jeane en ik uit het werk naar de bushalte gaan. We staan dan niet in het bushokje, maar daarachter in de struiken. Goed?’
‘Dat is goed bedacht en nu ga ik naar Wompie. Daag.’
Ook Roos verdween in het bos met haar hoofd vol gedachten. Hoe moest ze haar moeder over Wompie vertellen? Kon Wompie dan nog wel bij hun blijven? Hoe moest ze Wompie goed beschermen? Dezelfde achternaam als zij. Zou het familie zijn? En zo ging het maar door in haar hoofd. Er kwam geen eind aan. Naast haar in de struiken klonk een doffe knal. Ze schrok behoorlijk. Ze zag een drietal mannen op en in de struiken slaan. De mannen waren zelf ook geschrokken van de klap. ‘Op een stuk rots geslagen,‘ riep de ene man de andere twee mannen toe. De mannen waren zo verdiept in hun werk, dat ze haar niet zagen. Ze liep snel door.
Ze zochten naar Wompie, besefte Roos. Ze hoopte dat Wompie al thuis was. Ook moest ze met haar moeder praten over Wompie en wat hij allemaal mee had gemaakt. Natuurlijk ook over het hoofd van het laboratorium, met diezelfde achternaam. Misschien kende haar moeder die man.
Ze versnelde haar pas en zuchtte van opluchting toen haar voordeur in het vizier kwam.
Eenmaal binnen rende ze de trap op naar Wompie’s kamertje. ‘Wompie, ben je er al?’ Er klonk geen reactie. Ze opende de deur en liep naar binnen. Geen Wompie. Hij zal nog onderweg zijn.
‘Oh, laat hem niets overkomen,’ zei ze zachtjes, deed de deur achter zich dicht en liep de trap af naar de huiskamer, terwijl ze steeds nerveuzer werd. Die mannen in het bos kwamen steeds dichter bij hun huis. Bij haar huis was het einde van het bos. Straks stonden die mannen voor haar deur. En dan? Zouden ze aanbellen om binnen te kunnen komen? Dat mocht in ieder geval niet gebeuren.
Ze stond op en liep naar de telefoon, pakte de hoorn op en toetste een nummer in. ‘Met uitgeverij Walraven,’ zei een bekende stem. ‘Mam, in het bos zijn heel veel mannen die op en onder de struiken met stokken slaan en met verrekijkers naar de boomtoppen kijken. Nee, ik ben thuis, maar het is een beetje eng. Ja, ze zijn al in de buurt van ons huis. Straks bellen ze aan en dan willen ze misschien naar binnen. Dat wil ik niet. Oh, je hebt nog een gesprek met één klant en dan kom je naar huis. Dat is fijn. Nee, ik doe de deur niet open. Tot straks mamsie.’
Opgelucht legde ze de telefoon neer. Ze liep naar de keuken en zette water op. Eerst een kop thee en dan nadenken over deze gekke situatie met die mannen met stokken. Oh, ze hoopte zo dat Wompie een veilige schuilplaats had gevonden. Moest ze haar moeder over Wompie vertellen? Hoe zou haar moeder reageren? Ze was bang dat haar moeder Wompie terug zou brengen naar het Instituut van meneer Petersen. Aan de andere kant was haar moeder niet zo van meteen doen wat anderen zeiden. Ondertussen had ze al een kop thee gemaakt. Ze ging naar de huiskamer en nestelde zich in de stoel, die van buitenaf niet te zien was.
Opeens hoorde ze stemmen bij de zijkant van hun huis. Wat ze zeiden kon ze niet horen, maar de toon was opgewonden. Hadden ze Wompie’s ingang van het huis gevonden? Dat kon toch niet waar zijn? Zij en Wompie hadden die weg toch heel goed verborgen? De stemmen stierven weg.
Opeens ging de bel. Ze bleef stokstijf zitten waar ze zat en verroerde geen vin. Weer ging de bel. De brievenbus klepperde een paar keer. De mannen hadden er vast doorheen gekeken. Ze hoorde iemand zeggen dat ze later nog eens kwamen kijken of er iemand thuis was. Langzaam werd het weer stil om het huis.
Na een poos ging ze nog eens kijken of Wompie inmiddels thuis was. ‘Wompie,’ riep ze zacht in de deuropening van zijn kamertje, ‘Ben je weer thuis?’ Nog steeds geen reactie. Wat nu? Ze kon ook niet naar buiten om hem te zoeken. Ze draaide zich om, om naar beneden te lopen, toen ze een geluid hoorde. Snel draaide ze zich weer terug en daar stond Wompie.
‘Oh, Wompie, ik was zo ongerust. Wat ben ik blij dat je weer thuis bent.’ Ze begon van opluchting te huilen. Wompie liep naar haar toe en zei: ‘waarom huil je Roos? Als je blij bent dan lach je toch?’
‘Maar ik ben blij en opgelucht. Het was zo spannend allemaal en daarom moest ik huilen en lachen.’
Wompie liep weer naar zijn slaapdeel en Roos liep weer naar beneden.. Ze liep nog steeds zachtjes door het huis, want je weet maar nooit. Misschien waren die mannen nog in de buurt. Opeens realiseerde ze zich dat ze Wompie niet had verteld dat haar moeder eerder thuis zou komen. Ach, dacht ze, hij sliep misschien al.
Even later ging de voordeur open. Haar moeder kwam thuis. Ze liep naar de hal om haar moeder te knuffelen. Haar moeder vertelde dat ze onderweg was aangehouden. Ze moest zich legitimeren. Dat had ze geweigerd, omdat de aanhouders zich zelf ook niet wilden legitimeren.
‘Iedereen kan wel vragen om je te legitimeren, maar dat is alleen toegestaan aan het wettelijk gezag. In dit geval waren het een stel vrijwilligers, die een beest zochten.’
‘Wil je wat drinken, mams?’ ‘Ja graag, ik kan wel een kop koffie gebruiken.’
Terwijl ze in de keuken koffie voor haar moeder zette, realiseerde Roos zich, dat ze met haar moeder moest praten. Maar hoe moest ze beginnen. Vanaf het begin? De ontmoeting in het bos?
Ze bracht de koffie naar binnen en tot haar grote schrik zat Wompie op haar stoel en praatte met haar moeder. ‘Dag Roos,’ zei Wompie, ik heb je moeder net verteld hoe we elkaar hebben ontmoet.’ Roos liep door met de koffie en zette die op tafel. Een beetje gemorst zag ze. Van de schrik natuurlijk.
Ze voelde de ogen van haar moeder in haar rug prikken. Ze draaide zich om en keek haar moeder aan. Ze had gedacht dat haar moeder boos zou zijn, maar ze leek eerder heel nieuwsgierig. Ze zuchtte opgelucht, maar was ook verbaasd. ‘Nu Roos,’ zei haar moeder, ‘Wompie vertelde me jij de tweede was die zijn leven heeft gered en stelde zich daarna voor. Pas toen kwam het verhaal van jullie eerste ontmoeting aan bod. Nu is het jouw beurt om te vertellen Roos.’
‘Ja,’ zei Roos voorzichtig, ‘dat begrijp ik. Voor mij is alles begonnen toen ik voor het eerst Wompie ontmoette. Daarna volgde in een sneltreinvaart onze volgende bezoeken. Alleen, toen ik onderweg was naar de kennismakingsplek met Wompie’s twee bevrijders, zag ik mannen in een raar soort pak op en onder takken slaan. Op een gegeven moment realiseerde ik mij waarom die mannen daar waren. Ze waren op zoek naar Wompie. Zeker, nadat ik kennis had gemaakt met haar twee bevrijders, Jeanne en Truus, begreep ik ook dat Wompie in gevaar was. Jeanne en Truus vertelde mij namelijk, dat het experiment dat Wompie overleefde nog niet af was en om dit af te ronden, hadden ze wel Wompie nodig, maar dat betekende dan wel dat Wompie dood zou gaan. Weet je wat ze nog meer vertelden.’ Hier wachtte ze even.
‘Ja, ga maar door met je verslag.”
‘Dat is misschien voor Wompie niet zo leuk om te horen?’
‘Ga maar gewoon door,’ zei Wompie, ik ken het verhaal van de redding hoor.’
‘Jeanne en Truus hebben Wompie en nog een monstermensje uit de overvolle vuilniscontainer gehaald. Een was een meisje, maar die was al heel ziek en na twee dagen overleden. Helaas moesten ze haar begraven. Het andere monstermensje heeft het overleefd. Die hebben ze de naam Wompie gegeven. Kort geleden hoorden ze in het Lab dat Wompie in het bos was gesignaleerd. Nu zijn ze in het bos naar Wompie aan het zoeken, want de baas van het Lab wil zijn proef afmaken.
De moeder van Roos keek naar Wompie en zag dat die aan het rillen was. Hij was heel erg bang constateerde ze. Je kunt zo’n wezentje toch niet zo maar dood laten gaan. Nee, dacht ze, dat doen we niet. ‘Hoe kunnen we Wompie helpen Roos?’
‘We hebben Wompie al geholpen moeder. Wompie woont al bij ons.’
‘Waar dan?’ vroeg haar moeder verbaasd.
‘In het kleine kamertje, waar de kast van opa staat. Dat gaat heel goed hoor. In die grote kast hebben Wompie en ik een bed gemaakt.’
‘Oh, die kast. Past hij daar wel goed in?’
‘Ja hoor, ik slaap daar erg lekker,’ zei Wompie, die gelukkig niet meer zo trilde, ‘mag ik daar blijven slapen mammie?’
Roos’ moeder beantwoordde Wompie’s vraag met een krachtig ja.
Nadat de blijdschap even de overhand had, vertelde Roos dat het hoofd van het Onderzoeksinstituut net als zij, Petersen heette.
‘Wat?’ zei haar moeder verschrikt.
Ja,’ zei Roos, ‘is dat misschien mijn vader?’
‘Ik zou dat echt niet weten, kind, maar dat kunnen we vast wel uitzoeken. Maar zullen we daar morgen mee beginnen? Nu even bijkomen.’
Maar ik wil graag nog wat vragen moeder?
‘Wat dan?’
‘Toen we een slaapplaats voor Wompie zochten, vonden we de geheime zolder. Daar lagen papieren en kleren van ene Max van Ingen. Wie is hij?’
Haar moeder was zichtbaar geschrokken:
‘Dat was een hele nare geschiedenis. Max was mijn stiefbroer die heel autistisch was. Per ongeluk raakte hij verzeild in een grote ruzie. Dat heeft hem zijn leven gekost. De spullen liggen daar nog steeds, omdat ik het nog niet af kan sluiten,’ zei ze met gebroken stem.
Roos troostte samen met Wompie haar moeder.
‘Is er dan niemand meer waar de spullen aan gegeven kunnen worden? Een ander familielid of een vriend?’
‘Nee, helaas, er is niemand anders dan ik. Maar we laten de spullen staan. Als ik er aan toe ben, ga ik het allemaal wel bekijken,’ zei haar moeder, die weer even glimlachte.
Ondertussen hoorde ze buiten geen stemmen meer. Zeker naar huis gegaan, dacht Roos en keek op de klok. Ja, dat denk ik wel, want het is half vijf. Ze moest niet vergeten tegen Wompie te zeggen dat hij overdag geen bessen meer moest plukken, want de mannen met de stokken zouden zeker terug komen. Ze liep naar boven naar Wompie’s kamer. Hé, hij was er niet. Hij zou toch niet… Ze liep de gang op en vroeg haar moeder of Wompie bij haar was. Dat was gelukkig het geval. Hij hielp haar in de keuken meldde haar moeder.
‘Oh, gelukkig. Ik schrok, omdat hij niet in zijn kamertje was. Wil je hem zeggen dat hij overdag geen bessen kan plukken, want ik ben bang dat de mannen met de stokken hem zullen vinden.’ Ze hoorde dat haar moeder de boodschap aan Wompie doorgaf. Zo, dacht ze tevreden, die boodschap ben ik niet vergeten.
Later op de avond hoorde ze dat Wompie heel zachtjes naar buiten ging. Hij zal zo wel weer terugkomen, net als altijd. Terwijl ze dit dacht, hoorde ze buiten gegil. Het gegil werd nog luider, maar langzaam werd het geluid gesmoord.
‘Ze hebben Wompie,’ riep Roos in paniek, ‘mams wat moeten we doen?’
‘Rustig Roos, rustig maar, zo kunnen we niet goed nadenken. Wacht eens even, je hebt me verteld van die twee vrouwen die Wompie hebben bevrijd. Heb je daar misschien gegevens van?’
‘Ja,’ zei Roos en ze holde naar boven. Even later liep ze snel naar beneden met een kaartje in haar hand.
‘We hebben bij noodgevallen afgesproken twee keer de telefoon drie keer over te laten gaan. Daarna zo snel als mogelijk naar de mij bekende bushalte aan de rand van het bos te lopen en achter die halte verstopt in het struikgewas te gaan staan. Daar komen Truus en Jeanne ook naar toe.’
‘Als dat maar goed gaat,’ zei haar moeder.
‘We hebben niets anders dan dit, riep Roos met de telefoon in haar hand. Ze belde volgens afspraak twee keer, waarbij ze elke keer de telefoon maar drie keer over liet gaan en daarna de verbinding verbrak. Vlug pakte ze nog wat gereedschap uit de kist, een schroevendraaier, een tangetje en een kleine hamer. Daarna bracht haar haar moeder haar naar de bekende bushalte. Roos stapte snel uit, haar moeder reed meteen weg. Roos zou haar bellen als ze Jeanne en Truus had gesproken.
Ze verborg zich, zoals afgesproken in de struiken achter de halte. Ze hoopte dat Truus en Jeanne thuis waren toen ze hen belde.
Langzaam werd het helemaal donker. Ze had al een paar keer de bus langs zien komen. Eén keer stapten er twee mensen uit. Ze dacht, misschien zijn dit Truus en Jeanne, maar nee, het waren een man en een vrouw.
Ze dacht aan Wompie. Oh, als er maar niets ergs met hem gebeurde. Niet aan denken, niet aan denken! Denk aan leuke dingen. Dat was te moeilijk, besefte ze.
Opeens bewogen de struiken heftig. Ze schrok op. Gelukkig het waren Jeanne en Truus. Snikkend vertelde Roos, zo goed en kwaad als dat ging, dat Wompie door een aantal mannen van de zoekploeg was opgepakt. Ze had hem horen gillen en ineens was hij stil en werd alles stil. Hij woonde al een half jaar bij hen in een eigen kamertje. Wompie was dus ook een huisgenoot van haar en haar moeder. Wompie was daar zó blij mee en ik ook, snikte ze.
Jeanne vertelde toen wat hun een paar ochtenden geleden was overkomen toen ze naar hun werk kwamen. Van de vuilcontainers en de audio opname op haar telefoon. De ogen van Roos werden steeds groter van verbazing.
‘Ja’, zeiden Truus en Jeanne, ‘wij zijn ook blij met Wompie’s huis, maar nu moeten we hem redden.’
‘Hoe dan?’ vroeg Roos hardop.
Truus vertelde een plan te hebben. Ze wisten toch nog wel dat Truus de sleutel had van de zij-ingang van het Onderzoeksinstituut? Ja, natuurlijk wisten ze dat nog, maar waren dat glad vergeten door de schok. Truus vertelden hen het plan.
Roos zou verdekt bij de zij-ingang staan. Telefoon in de aanslag. Bij gevaar zou ze bellen en drie keer over laten gaan, zodat Truus en Jeanne wisten dat er gevaar dreigde. Truus stelde haar telefoon meteen in op trillen en deed die terug in haar broekzak. Jeanne zou in het gebouw zoeken naar een plaid of iets anders waarmee ze Wompie warm konden houden. Eén ding wist Truus zeker. Ze hadden nog niet de proef bij Wompie gedaan, omdat hij eerst rustig moest worden anders werkte die proef niet. Daarom was dit de enige kans om Wompie te redden. Als het niet lukte ging Wompie dood.
Langzaam liepen ze met z’n drieën dwars door het bos. Keken goed om zich heen of er geen verdachte figuren rondliepen. Truus gaf aanwijzingen voor de route. Ineens stonden ze aan de zijkant van het gebouw. Roos gaf het gereedschap dat ze bij zich had aan Jeane. Zachtjes zei Truus dat ze hoopte dat het slot niet veranderd was. Voorzichtig stak ze de sleutel in het slot en draaide die in de rondte. Langzaam ging de deur open. Ze lieten hun duim aan Roos zien, die zich inmiddels verdekt had opgesteld op, en gingen naar binnen. De deur ging weer geluidloos dicht
Binnen liepen Truus en Jeanne naar de plek waar ze Wompie verwachten te vinden. Daar was hij niet. Waar kon hij dan wezen? Wel lag er op een stoel een grote handdoek. Jeanne nam die mee. Ze liepen naar de aanbouw. Ook niets! Wacht, kamer 104, die was toch pas ingericht. Daar hadden ze geen sleutel van. Ze liepen in de richting van kamer 104. Gek dat er niemand op deze afdeling was. Voorheen was dat anders. Bij kamer 104 probeerde Truus de deur te openen, maar merkte dat die op slot was. Aan de binnenkant van de deur hing luxaflex, evenals voor het raam. Hoe moesten ze binnenkomen?
De schroevendraaier en het kleine hamertje van Roos bleken een uitkomst. De scharnieren van de deur zaten aan de buitenkant. Jeanne zette de schroevendraaier onder de scharnier en tikte met het hamertje langzaam de pen uit het scharnier. De twee andere scharnieren kregen dezelfde behandeling. De deur kon nu een heel stuk open.
Truus ging naar binnen, Jeanne volgde haar. Daar lag Wompie…, doodstil. Ze liepen snel op Wompie af. Truus voelde of hij nog leefde. Gelukkig, ja. Ze pakte de handdoek van Jeanne aan en wikkelde daar Wompie in. Ze liepen naar de gang. Jeanne deed de deur weer dicht en deed de pennen er weer in. Snel liepen ze richting uitgang. Truus voelde haar telefoon drie keer trillen, ze gaf Jeanne een seintje. Heel snel schoten ze het herentoilet in. Ze hoorden mensen praten. Toen de stemmen dichterbij kwamen herkenden ze de stem van hun baas. Wat deed die hier? Ze hoorden enig gegiechel. Hoorden ze het goed, Ja, hij was hier met een scharrel. Langzaam dreven de stemmen weg.
Na een tijdje deden ze voorzichtig de deur open en stapten naar buiten, richting uitgang. Eenmaal buiten haalden ze opgelucht adem. Roos haastte zich naar hen toe. Roos keek naar het snuitje dat uit de grote handdoek stak en kreeg van Truus de verzekering dat Wompie nog leefde, maar verdoofd was.
Snel gingen ze door het bos naar de bushalte. Roos belde al lopend haar moeder met de vraag snel naar de bushalte te komen. Toen ze eenmaal bij de bushalte waren, bleek de moeder van Roos er al te staan. Roos vertelde dat er in hun huis een geheime kamer was. Daar konden ze Wompie helpen. Na een emotioneel afscheid van Truus en Jeane vertrokken ze naar huis. Eenmaal binnen legden ze Wompie voorzichtig op de bank. Roos bleef bij Wompie. Haar moeder ging buiten bessen plukken voor Wompie. Roos vertelde hardop aan Wompie wat ze allemaal hadden gedaan en dat ze zonder Truus en Jeanne, Wompie niet hadden kunnen redden. Dat ze zo gelukkig was dat hij nu weer bij haar en haar moeder in huis was. Voorlopig moest hij wel naar de geheime kamer. Ze was zo aan het vertellen dat ze niet had gezien dat Wompie inmiddels zijn drie ogen weer open had.
‘Vind ik wel hoor, logeren in de geheime kamer, maar ik heb wel honger.’
‘Je maaltje komt er aan, moeder is ze aan het plukken. Vertel je straks aan ons wat je allermaal is overkomen?’
‘Ja’, zei Wompie en viel weer in slaap. Ze bleef rustig bij Wompie zitten en dacht na over alles wat ze hadden beleefd. Langzaam ontspande ze zich en viel in slaap. Ze had ook niet gehoord of gezien dat haar moeder inmiddels was binnengekomen en eveneens in een stoel bij Wompie zat te dutten.
Roos werd met een schok wakker, omdat ze geklik hoorde. Net of er iemand door de brievenbus keek. Ze ging overeind zitten en zag dat Wompie naar haar keek.
‘Ik schrok,’ zei ze zachtjes.
‘Dat hoeft niet hoor,’ zei Wompie, ‘ik maakte dat geluidje, want ik heb zo’n honger.’
Haar moeder was ondertussen ook wakker geworden en vertelde dat de bessen in de keuken stonden. Roos liep naar de keuken, terwijl Wompie overeind kwam.
‘Zo lijkt het net of er niets gebeurd is, hé?’ zei de moeder van Roos, maar niets is minder waar. Je bent echt ontvoerd Wompie’
‘Ja,’ zei Wompie, ‘ík weet nog dat ik opgepakt werd door een manspersoon met een stok. Hij liet zijn stok vallen en pakte tegelijk mij op. Eerst schreeuwde ik hard en dacht dat ik wel dood zou gaan. Even voelde ik een prik en ik wist niets meer. Hoe ben ik eigenlijk gered?’
Roos die inmiddels binnengekomen was met de bessen, begon het verhaal van zijn bevrijding te vertellen en voegde daaraan toe dat zij, Jeanne en Truus en haar moeder zó gelukkig waren dat ze hem hadden kunnen bevrijden. Dat was met geen pen te beschrijven.
‘Jeanne en Truus zijn inmiddels ook weer veilig en wel thuisgekomen,’ meldde Roos.
‘Oh, daar ben ik blij om,’ zei Wompie en begon gretig zijn mooie grote portie bessen te eten.
‘Ondertussen,’ zei de moeder van Roos, ‘ga ik onderzoeken of het hoofd van het Onderzoeksinstituut inderdaad de vader van Roos is. Maar ook een plan maken dat er voor zal zorgen dat er nooit meer op je gejaagd zal worden, Wompie. Ga maar lekker verder eten. Roos en ik gaan koffie zetten en ons ontbijtje maken.
In huis en daar buiten bleef het een paar dagen rustig. Alles liep op rolletjes. Moeder ging gewoon naar haar werk. Haalde bessen uit het bos voor Wompie.
Wompie en Roos bleven binnen. En dat was maar goed ook, want op de vijfde dag begon weer een zoektocht in het bos.
De volgende middag kwam haar moeder behoorlijk opgewonden thuis. Ze wilde niet meteen alles vertellen, maar één ding moest ze wel kwijt. Het hoofd van het Onderzoeksinstituut was niet haar vader, maar een ver familielid.
‘Oh, gelukkig,’ zei Roos, ‘en wat nog meer?’
‘Nu even niet Roos, ik moet nog een paar telefoontjes krijgen en dan weet ik meer. Goed?’
‘Ja natuurlijk. Dat het hoofd van dit Onderzoeksinstituut niet mijn vader is, vind ik al heel fijn om te horen.’
Terwijl ze sprak, kwam de smartphone van haar moeder tot leven. Snel pakte haar moeder haar telefoon.
‘Hallo, ja daar spreekt u mee. Wat zegt u? Goedkeuring, oh wat fijn om te horen. U komt aanstaande zondag kennis maken? Jeanne en Truus ook? Ik zal ze bellen en het vragen. Mag ik uw telefoonnummer aan hen geven, zodat ze zelf contact met u kunnen opnemen? Goed? Okay. Tot zondag dan.’’
‘Zo,’ zei de moeder van Roos, ‘het gaat echt gebeuren.’
‘Wat gaat echt gebeuren,’ zei Roos op ongeduldige toon.
Moeder keek naar Roos en daarna naar Wompie
‘Wompie zal in Nederland heel beroemd worden.’
Hoe dan?’ onderbrak Roos haar moeder.
Eindelijk sprak haar moeder de verlossende woorden:
‘Wompie gaat meedoen in een televisieprogramma, zodat bekend wordt wat er allemaal in dat Onderzoeksinstituut plaatsvindt. Ook wij, jij, ik, en Jeanne en Truus, zullen worden uitgenodigd. We weten nog niet of Jeanne en Truus wel mee willen doen. Afgesproken is in ieder geval dat de televisie-uitzending door gaat, met of zonder Jeanne en Truus. De hoofdpersoon van het programma ‘Een met de natuur’ is natuurlijk Wompie.’
Roos klapte van plezier in haar handen. Wompie ook.
Na een telefoontje met Jeanne en Truus vertelde haar moeder aan Roos dat Jeanne en Truus niet mee zullen doen aan het programma, omdat die aangifte bij de politie hebben gedaan en het Openbaar Ministerie een onderzoek is begonnen, want in Nederland en heel Europa is het ten strengste verboden om mensen te klonen. Truus en Jeane vertelden dat het Onderzoeksinstituut was ontruimd en de proefdieren elders waren geplaatst.
‘We moeten Wompie wel voorbereiden op alles wat hem te wachten staat. De camera’s, het aantal mensen. Noem maar op. Maar wij zijn er ook bij om hem gerust te stellen. In ieder geval starten we morgen met de voorbereiding. Dan hebben we vanavond nog even rust om een beetje bij te komen,’ zei de moeder van Roos.
Op 29 april 2019 om 19.00 uur was het zover. Het kinderprogramma ‘Een met de natuur’ begon met de vraag: ‘Heeft u wel eens gehoord van Wompie, het lieve monstermensje? Nee, wij wel.
Mogen wij jullie voorstellen: Hier is Wompie…’
Wompie was de hele uitzending op zijn gemak. Beantwoordde alle vragen. Vertelde wat hij allemaal had meegemaakt in het laboratorium. De taallessen die hij kreeg van de directeur. Maar de leukste anekdote die hij vertelde was de eerste keer dat hij televisiebeelden zag bij Roos thuis en met een supersprong achter de bank sprong, omdat hij dacht dat al die figuurtjes de kamer in zouden komen. Roos en haar moeder waren zo trots op hem. Aan het eind van het programma, vroeg de presentatrice of Wompi zelf nog een vraag had.
‘Jazeker, zei Wompie, ‘als ik ziek word, moet ik dan naar de mensendokter of de dierenarts? Er klonk wat gelach, maar niemand kon een antwoord op zijn vraag geven. De presentatrice suggereerde dat hij misschien wel naar alle twee de artsen zou moeten.
Er werd nog lang gepraat over het programma.
En wat Wompie hoopte is gebeurd. Wompie mocht bij Roos en haar moeder blijven wonen. Moest wel regelmatig vragen van de politie beantwoorden.
Ook werden alle gegevens van het onderzoeksinstituut in beslag genomen en het instituut gesloten. Voor altijd!
En de inhoud van de twee vuilcontainers?…werden half begraven op een verboden vuilnisbelt gevonden, omdat mensen klaagden over de vieze lucht.
En meneer Petersen? Die zit in voorarrest.
June 23, 2024
Marys Clarisse
Marys Clarisse en Piet Clarisse